De start is op het Science Park. Dat klinkt internationaal en wetenschappelijk, maar daar is bij deze loop niets van te merken. Een beetje verveeld sta ik in startvak 3 om me heen te kijken. Mijn tegenstanders, of medelopers, ik weet niet precies hoe ik ze moet zien, zijn niet anders dan bij andere wedstrijden. Een paar studenten naast me hebben de uitstraling van levensgenieters, niet zozeer van atleten. Ik doe wat ‘skipping’ en ‘tripping’ om mijn benen warm te houden. In de verte klinkt het startschot voor de hele snelle lopers. Ik moet nog zo’n tien minuten wachten voordat ik aan mijn race kan beginnen.
In tegenstelling tot de zevenheuvelenloop vraag ik mezelf nu niet af waarom ik dit wil. Sinds ik het boek heb gelezen van Matt Fitzgerald: “How bad do you want it?” laat ik me niet meer afleiden door negatieve gedachten. Ook mijn lichte verkoudheid kan me niet verontrusten. Ik heb het boek gekocht vanwege de titel. Ik interpreteerde het op twee manieren, hoe graag wil je het en hoe erg wil je het? Met andere woorden hoever wil je gaan om je doel te bereiken? Het boek heeft als ondertitel: “mastering the psychology of mind over muscle.” Er wordt gesteld dat de grootste remmende factor op de prestatie je geest is en niet je lijf. Toen ik het boek dichtsloeg was er een boek voor me opengegaan. Twee hoofdstukken sprongen eruit: “The art of letting go” en “Passion knows no age.”
Zo loop ik als vierenzestigjarige vrouw over de startstreep zonder enige druk. Ik heb geleerd om goed naar de omgeving te kijken in plaats van op mijn ademhaling te letten zoals ik gewend was. Ook mijn horloge raadplegen over tussentijden, hartslag en dergelijke is uit den boze. Laat het los en geniet van het lopen. Dat is wel een punt. In maart heb ik corona gehad en sindsdien was het hardlopen weinig genieten geweest. Covid had me ver teruggeslagen. Iedere stap kostte me moeite. Het herstel duurde lang. Nog steeds heb ik het gevoel dat ik met de handrem erop te loop. Mijn longen kunnen nog niet zoveel zuurstof opnemen dan voorheen. Laat het los, laat het gaan, klinkt het in m’n hoofd. “How bad do I want it?”
Eén kilometer verder is het landschap om me heen betoverend. Het frisse lentegroen straalt me tegemoet. De bomen langs de zandlaan HH
zorgen voor een aangename koelte. Het zou gedurende de race warm worden, zo was voorspeld. Nodige waarschuwingen waren al afgegeven: drink veel en probeer geen pr te lopen. Op de brug over de Kromme Rijn prikt de zon op mijn huid. Het voelt klam aan en ik merk dat ik zweet als een otter. Nog 2 kilometer en dan komen we aan bij het eerste verzorgingspunt. Dat mag ik niet missen, zo prent ik me in.
Met een groot bord wordt de verzorgingspost al aangekondigd. Ik tuur in de verte, staat het links of rechts? Tot mijn opluchting is het rechts. Als rechtshandige is het makkelijker om het bekertje rechts aan te pakken. Nog wat onwennig gris ik een bekertje water uit de hand van een vrijwilliger en probeer het zo snel mogelijk op te drinken want verderop wil ik ook nog de AA-drink aanpakken. Ik moet m’n tempo vertragen en het laatste beetje water gooi ik over m’n hoofd. De energydrank laat ik daarna dankbaar in mijn keelgat verdwijnen. Ik trek me weer op gang en werk me naar voren richting een groep mensen waarmee ik al een tijdje liep. Het is handig om een groep te vinden die jouw tempo loopt. Het waait aardig en met tegenwind verschuil ik me achter de brede rug van een knappe jonge man. Zuinig lopen, Kaat, gaat het door m’n hoofd. Straks mag ik los.
De kilometers vliegen aan mij voorbij. Wanneer ik over het tienkilometerpunt kom piept de tijdswaarneming me bemoedigend in de oren. Nog steeds kan ik genieten van een groene omgeving. De keerzijde van de medaille is dat er maar weinig mensen langs de kant staan. En om eerlijk te zijn, begin ik nu wel te verlangen naar een opbeurende kreet uit het publiek: Kom op Kaat je kunt het! Zo mijmerend valt het me opeens op dat mijn tempo is gezakt. Het is alsof ik in slaap ben gevallen. Mijn kompanen lopen nu honderd meter voor me. Ik zet weer aan om naar ze toe te lopen. Zonde van de energie. Aangekomen op de koppelbrug ben ik weer bij. De vertrouwde blonde lokken van mijn breedgeschouderde vriend wapperen me vriendelijk tegemoet. De brug onder me laat een metaalachtig gebonk horen. Dan gebeurt het, ineens loop ik te wiebelen. Waar komt de duizeligheid vandaan, ben ik nu al bevangen door de hitte? “How bad do I want it?” Alle negatieve gedachten blokkeer ik onmiddellijk en loop door. Voor me zegt een student tegen de ander: ‘Goh wat trilt die brug heftig, hè.’ ‘Jee zeg, ik dacht dat ik duizelig werd!’ zeg ik opgelucht. De blonde man voor me draait z’n hoofd naar achteren en lacht me vriendelijk toe. Ik geniet.
Eenmaal de brug af, komen we in een woonwijk met daarbij het broodnodige publiek. ‘Sjezuhs Koat, lekkoar oan het hengste,’ schreeuwt een man met bierbuik me toe. Het klinkt als muziek in m’n oren. Een energiestoot gaat door m’n lichaam en even lijk ik te zweven. Plots zie ik links van me een jonge man met zwart T-shirt stilvallen en wandelend verdergaan. Even verderop eenzelfde tafereel. Het lijkt een epidemie te worden, binnen een kilometer heb ik al 5 wandelende mensen geteld. We zijn amper halverwege, hoe kan dat nu? Allemaal lopers die veel harder gestart zijn dan ik ontmoeten de man met hamer. Ik ben geschokt dat er nog zoveel mensen zijn die deze afstand onderschatten. Aan de andere kant pept het me op, ik ben wel goed getraind.
Vanaf de Tolsteegsingelbrug draai ik de Nieuwegracht op. In de verte doemt de Domtoren op. Het geeft me vleugels. Nog vijf kilometer te gaan met veel publiek langs de kant, het kan niet meer fout gaan. Ik versnel mijn pas, maar voel dat het niet heel veel harder gaat. Boven de 12 kilometer per uur zit er vandaag helaas niet in. Toch loop ik bevrijd rond, met mijn neus in de wind. Mijn blonde windvanger heb ik inmiddels achter me gelaten. Enigszins beschaamd denk ik, Kaat, je bent gewoon een profiteur en er nog trots op ook.
De binnenstad heb ik verlaten en loop langs het Wilhelminapark. Vanaf nu ken ik iedere meter. Op de Prins Hendriklaan word ik ingehaald door twee EHBO’ers op de fiets. Iets verderop staat aan de kant een groep mensen druk te gebaren naar hen. Daar ligt een jonge man met een blauwe hemdje knock-out op de grond. Mijn verbazing is groot als er vijfhonderdmeter verderop nog iemand uitgeteld ligt. Hoe gevaarlijk is hardlopen? “How bad do you want it?” Ik heb geen tijd om hierover na te denken. Ik moet me goed focussen op de route. Als ik straks rechtsaf sla kom ik op de route van de hele marathon en dat is weer wat te veel van het goede.
Op tijd sla ik links af en onder mijn hardloopschoenen verschijnt het regenboog pad. Ik ben er bijna. Swingend leg ik de laatste meters af. Het gejuich van het publiek is overweldigend. Mijn medelopers zijn nu echt mijn tegenstanders geworden. Een vrouw met een grijs Nikepetje probeert me links in te halen. Ik duik rechts een gat in en passeer nog een paar atleten. De finish passeer ik een fractie eerder dan de vrouw. In plaats van mijn armen in de lucht te heffen, druk ik gedecideerd op de stopknop van mijn horloge. 1:52 Staat er op het display te lezen. Vijf minuten boven mijn PR, maar het voelt als vijf minuten onder m’n PR. Een gevoel van bevrijding maakt zich van me meester. Met de euforie uit mijn oren spuitend loop ik rond. In een flits zie ik mezelf twee en een halve maand geleden weer liggen op de bank. Kapot, doodmoe na een wandeling van twee uur. Wanhopig vrezend dat het nooit meer goed zou komen. Nu heb ik twee uur hardgelopen en ik voel me nog relatief fris. Ik ben de grote winnaar van deze halve marathon. Covid19 verslagen! Een andere tegenstander was er niet vandaag.
Overladen met een flesje energiedrank, ontbijtkoek en eiwitreep verlaat ik de finishstraat. Even verderop staat mijn zesentwintigjarige zoon Ernst al te wachten. Dolgelukkig val ik in zijn armen. Hoewel hij in Utrecht woont is het toch bijzonder dat hij er is. Gisteren was er een festival in Utrecht Noord en daar is hij naar toe geweest. Normaal moet hij dan een hele dag “uitbrakken” zoals hij dat noemt. Maar speciaal voor mij heeft hij de wekker gezet en is met een houtenhoofd naar het Science Park gefietst. Gezamenlijk kijken we hoe een ambulance met zwaailichten het parcours oprijdt. ‘Ik heb nog nooit zoveel mensen onwel aan de kant zien liggen,’ zeg ik met een bezorgde blik in mijn ogen. Geamuseerd kijkt Ernst me aan, ‘ja, veel festivalgangers van gisteren zie ik hier nu op het parcours lopen. Misschien verklaart dat een hoop.’ ‘Niet alle studenten zijn slim,’ luidt mijn slotconclusie.
Kaat